www.fransvanschooten.nl

5 vwo wiskunde B

Tegenspraak

Hoofdstuk 6


Schets bij opdracht 11


Uitwerking

  • Gegeven is:
    • driehoek ABC met de omgeschreven cirkel
    • punt E op die cirkel
    • punt Q op lijn AE, buiten de cirkel (dus ongelijk aan punt E)
    • ACB = ∠AQB
  • Te bewijzen:
    • Punt Q kan niet binnen, maar ook niet buiten de cirkel liggen.
  1. Bij koorde AB horen constante hoeken: ∠ACB = ∠AEB.
  2. Omdat punt Q op lijn AE ligt,
    en omdat ∠ACB = ∠AEB en omdat ∠ACB = ∠AQB
    daarom ∠AEB = ∠AQB
    dus zijn het F-hoeken
    dus is lijn EB evenwijdig aan lijn QB.
  3. Driehoek ABE is gelijkvormig aan driehoek ABQ want hoek A hebben ze gemeenschappelijk en ∠AEB = ∠AQB.
  4. Omdat deze gelijkvormige driehoeken zijde AB gemeenschappelijk hebben,
    daarom zijn ze congruent
    en dus valt punt E samen met punt Q.
  5. Omdat punt Q NIET samenvalt met punt E(gegeven)
    en hierboven aangetoond is dat beide punten WEL samenvallen (stap 4),
    daarom is er tegenspraak:
    er bestaat geen punt Q met ∠ACB = ∠AQB dat niet op de cirkel ligt.
    Dus liggen alle punten Q met ∠ACB = ∠AQB ALTIJD op de cirkel.
  6. Conclusie: Alle punt Q met ∠ACB = ∠AQB liggen niet binnen, liggen niet buiten, maar op de omgeschreven cirkel van ∆ABC.

top