Schets bij opdracht 11

|
Uitwerking
- Gegeven is:
- driehoek ABC met de omgeschreven cirkel
- punt E op die cirkel
- punt Q op lijn AE, buiten de cirkel (dus ongelijk aan punt E)
- ∠ACB = ∠AQB
- Te bewijzen:
- Punt Q kan niet binnen, maar ook niet buiten de cirkel liggen.
- Bij koorde AB horen constante hoeken: ∠ACB = ∠AEB.
- Omdat punt Q op lijn AE ligt,
en omdat ∠ACB = ∠AEB en omdat ∠ACB = ∠AQB
daarom ∠AEB = ∠AQB
dus zijn het F-hoeken
dus is lijn EB evenwijdig aan lijn QB.
- Driehoek ABE is gelijkvormig aan driehoek ABQ want hoek A hebben ze gemeenschappelijk en ∠AEB = ∠AQB.
- Omdat deze gelijkvormige driehoeken zijde AB gemeenschappelijk hebben,
daarom zijn ze congruent
en dus valt punt E samen met punt Q.
- Omdat punt Q NIET samenvalt met punt E(gegeven)
en hierboven aangetoond is dat beide punten WEL samenvallen (stap 4),
daarom is er tegenspraak:
er bestaat geen punt Q met ∠ACB = ∠AQB dat niet op de cirkel ligt.
Dus liggen alle punten Q met ∠ACB = ∠AQB ALTIJD op de cirkel.
- Conclusie: Alle punt Q met ∠ACB = ∠AQB liggen niet binnen, liggen niet buiten, maar op de omgeschreven cirkel van ∆ABC.
☐
| |