
|
- Gegeven is:
- LM = MN = LN.
- DF = FN.
- punt F is een punt op de omgeschreven cirkel om ∆LMN.
- punt O is snijpunt van lijn MN en lijn FL.
- Bereken ∠MFN
Antwoord:
Omdat ∆LMN een gelijkzijdige driehoek is, heeft het drie even grote hoeken,
daarom ∠LMN = ⅓×180° = 60°
want 32 de hoekensom is 180°.
Vierhoek LMFN is een koordenvierhoek omdat de vier punten op de cirkel liggen.
Volgens de stelling van de koordenvierhoek III-22 zijn overstaande hoeken samen 180°.
Omdat ∠MLN = 60°, daarom ∠MFN = 180° − 60° = 120°.
- Bereken ∠DFN
Antwoord: ∠DFN is samen met ∠MFN een gestrekte hoek, dat wil zeggen samen 180° 13.
Dus ∠DFN + ∠MFN = 180°.
Omdat ∠MFN = 120° (stap 1),
daarom ∠DFN = 180° − 120° = 60°.
- Toon aan dat ∆DFN een gelijkzijdige driehoek is en dat ∠DNF = 60°.
Antwoord: Omdat ∆DFN twee gelijke zijden heeft, want DF = FN (constructie),
daarom is ∆DFN gelijkbenig (maar nog niet gelijkzijdig).
Dus 5 zijn de basishoeken even groot.
De tophoek is ∠DFN = 60° (stap 2).
Samen zijn de drie hoeken 180° 32.
De basishoeken zijn dus samen: ∠FDN + ∠DNF = 180° − 60° = 120°.
Daarom ∠FDN = ∠DNF = 60°.
Een driehoek met drie hoeken van 60° is per definitie een gelijkzijdige driehoek. Dus is ∆DFN gelijkzijdig.
- Toon aan dat ∠FNL = ∠DNM.
Antwoord: Zowel ∠FNL = ∠LNM + ∠MNF = 60° + ∠MNF,
als ∠DNM = ∠DNF + ∠MNF = 60° + ∠MNF,
want ∠DNF = 60° (stap 3).
Daarom ∠FNL = ∠DNM.
- Toon aan dat ∆FLN een vergroting is van ∆DNM
Antwoord:
Twee paar overeenkomstige hoeken zijn even groot:
∠FNL = ∠DNM (stap 4) en
∠LFN = ∠LMN (constante hoek III-21).
Daarom is ook het derde paar overeenkomstige hoeken even groot: ∠LFN = ∠MDN = 60°.
De zijde tussen die hoeken is ook even lang: MN = LN (gegeven).
Daarom zijn de driehoeken een vergroting van elkaar met factor één.
Gevolg 26 is dat FL = DM.
Antwoord 2:
Overeenkomstige hoeken zijn even groot, ∠FNL = ∠DNM (stap 4),
en de overeenkomstige aanliggende zijden zijn even lang:
FN = DN (gegeven) en MN = LN (gegeven).
Daarom zijn de driehoeken een vergroting van elkaar met factor één.
Gevolg 26 is dat FL = DM.
- Bewijs dat FM + FN = FL.
Antwoord: Omdat FL = DM (stap 5)
en omdat DM = FM + DF,
daarom is FL = FM + DF.
Omdat FN = DF (gegeven),
daarom is FL = FM + FN.
Daarmee is het gevraagde bewezen: FM + FN = FL.
|
|