V-6b

|
Uitwerking Opdracht V-6b
bewijs met congruentie
- Gegeven is:
- ∆ABC
- punt P halverwege AC
- punt Q halverwege BC
- Te bewijzen:
- |PQ| = ½|AB|
- lijn PQ evenwijdig aan lijn AB
- Construeer ∆ABC uit vier driehoeken die congruent zijn met ∆PQC,
waarbij |QD| = |CP| = |AP|
en |PD| = |QB| = |CQ|.
NB: Het klinkt misschien flauw, maar in deze constructie geldt wel |AP| = |CP|
maar omdat de meetkundige plaats van punt P niet noodzakelijkerwijs op lijn AC ligt, geldt alleen de driehoeksongelijkheid
|AP| + |CP| ≥ |AC|.
Dus moet eerst bewezen worden dat punt P zeker op lijn AC ligt
(idem punt Q zeker op lijn BC).
- De som van de hoeken van iedere driehoek is 180° (hoekensom).
- Omdat ∠P2 = ∠Q1
en ∠P3 = ∠C
daarom ∠P1 + ∠P2 + ∠P3 =
∠P1 + ∠Q1 + ∠C = 180° (stap 2).
Dus is ∠APC een gestrekte hoek
en dus is punt P halverwege AC want |AP| = |CP| = ½|AC|.
- Evenzo in punt Q is ∠BQC een gestrekte hoek met |BQ| = |CQ| = ½|BC|.
- Evenzo in punt D is ∠ADB een gestrekte hoek met |PQ| = |AD| = |BD| = ½|AB|.
Daarom |PQ| = ½|AB|.
- Omdat lijn APC een rechte lijn is (stap 3), met ∠A = ∠P1,
daarom zijn er F-hoeken en dus is lijn PQ evenwijdig aan lijn AB.
☐
|