|
XVII Een vierhoekig stuk land ABCD wordt verdeeld in twee even grote stukken met een gezamenlijke gang GBFH.
De breedte van de gang BG = 10.
De grens EF moet evenwijdig zijn aan zijde AB.
Op zijde AD is punt I bepaald waarbij lijn CI evenwijdig is aan zijde AB.
Bereken de afmetingen AE en EF. | |||
|
In het "vervolg" wordt aangetoond dat
|
