|
Oeuvres Mathematiques
Les Oeuvres Mathematiques de Simon Stevin de Bruges, le tout reveu, corrigé, & augmenté par Albert Girard, Leyde: Elsevier, 1634 (bladzijde 158) Bovenstaande passage is niet van Stevin, maar een aanvulling van Girard. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Recept Fermat bedacht onderstaand recept voor het vinden van primitieve Pythagoreïsche drietallen waarvan de eerste twee getallen slechts één verschillen: ( a , a+1 , c ). Op het eerste gezicht is het een wonderlijk recept. Als je een paar getallen uitrekent, zal je zien dat het klopt. Door bij opdracht 1 de vergelijkingen uit te schrijven zal je zien dat het recept altijd waar is. In primitief zit het woord priem. Een drietal is een primitief drietal als het geen gemeenschappelijke factor heeft. De grootste gemeenschappelijke deler, kortaf ggd, is dan één. De delers van ieder van de drie getallen zijn dan andere priemgetallen. Fermat gebruikte een oud recept om iteratief de waarde van √‾2 uit te rekenen. Dat recept was gebaseerd op rechthoekige driehoeken die bijna gelijkbenig zijn: de ene rechthoekszijde is één langer dan de andere: a en a+1! Voorbeelden bij de formule van Fermat Onderstaande tabel bevat de eerste twintig primitieve drietallen volgens de recursieve formule van Fermat voor drietallen.
Deze getallen groeien bijzonder hard aan. Ook computers hebben er moeite mee. Op internet staan verschillende lijstjes van getallen die aantoonbaar onjuist zijn. Ze zijn vaak te herkennen aan de nullen als laatste cijfers van de getallen. Die nullen suggereren dat de grootste gemene deler een tiental of zelfs honderdtal is. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Opdracht 2 Dickson beschrijft de oplossingsstrategie van Hart.
Als d = 1 dan is het drietal ( a , a +1 , c ) en als d = −1 dan is het drietal ( a−1 , a , c ) Opdracht is om aan te tonen dat
Opdracht 3 Laat met een berekening zien dat bij de opeenvolgende Pythagorese drietallen het quotiënt van langste zijde en rechthoekszijde steeds dichter bij √‾2 komt te liggen. Opdracht 4 Bewijs dat √‾2 niet te schrijven is als een breuk.
|