XIX rekenvoorbeeld
Gegeven driehoek ABC,
met voetpunt D van de deellijn uit hoek B op zijde AC,
met cirkel om punt C door punt D,
met punt E, het snijpunt van de cirkel met de deellijn BD,
met voetpunt H van de hoogtelijn uit punt C op (het verlengde van) zijde BC,
met punt I, het snijpunt van rechte HC met (het verlengde) van zijde AB.
Gegeven is dat BC = 42 en BD = 45 en CD = 39.
Bewezen in opdracht 19 is dat BD : BE = AD : CD = AB : BC.
Bereken de lengte van AB en AD.